De ir. W. van Tijen Stichting zet zich in voor het behoud van het gedachtegoed en de architectonische werken van architect en volkshuisvester Willem van Tijen (1894-1974). In zijn lange carrière heeft hij een belangrijk oeuvre op het gebied van (sociale) woningbouw gerealiseerd. Dit heeft tot op heden geresulteerd in meer dan 10 rijksmonumenten. Voor de moderne historie van de bouwkunst is Van Tijen van evident belang geweest en de werken van deze wooningenieur pur sang verdienen alle aandacht.
In het kader van mogelijke sloop en nieuwbouw op de locatie Geuzenveld – een van de laatste werken waar Van Tijen intensief bij betrokken was – voelt de Stichting zich genoodzaakt een bijdrage te leveren aan de discussie rond de waardestelling en het behoud van dit mogelijke monumentale ensemble.
MONUMENTEN
Van Tijen heeft in zijn productieve bestaan verschillende werken in Amsterdam gerealiseerd. Drie daarvan springen nu nog in het oog als rijksmonument. Dat zijn de Montessorischool aan de Albrecht Durerstraat uit 1934, De drive-in woningen aan de Anthonie van Dijkstraat uit 1939.En het Nationaal Lucht en Ruimtevaartinstituut aan de Anthony Fokkerweg uit 1940.
Daarna is het op monumentaal vlak 20 jaar stil rond Van Tijen in de hoofdstad. Eind jaren 50 zijn er nog twee werken gerealiseerd die zich inmiddels gemeentelijk monument mogen noemen. Het betreft de atelierwoningen aan de Van Karnebeekstraat uit 1959 en het Ida Gerhardhuis aan de Slotermeerlaan, eveneens uit 1959.
Het totale aantal Amsterdamse monumenten van de bekende wooningenieur komt daarmee op vijf. Het bijzondere aan al deze werken is dat ze in een intensieve samenwerking met andere architecten tot stand zijn gekomen. De Montessorischool en de drive-in-woningen zijn in samenwerking met Mart Stam en Lotte Beese gerealiseerd. Het Ruimtevaartinstituut vertoont overduidelijk de grote hand van Maaskant. En zowel de atelierwoningen als het Ida Gerardhuis zijn qua architectuur het resultaat van de inbreng van architect Boom die zich in 1959 partner van het bureau Van Tijen, Boom en Posno mocht noemen. Er is een kans dat deze werken tot Rijksmonument verheven worden, tot op heden is het Ida Gerhardhuis enkel op de kandidatenlijst daarvoor te vinden.
CONTROVERSIEEL PLAN
Inzake het Geuzenveld kan gesteld worden dat dit project al vanaf het eerste moment een controversieel karakter heeft gehad. Het vormde het ongewenste middelpunt van een landelijke discussie in de toenmalige wereld van de volkshuisvesting. Deze discussie ging er heftig aan toe en Van Tijen speelde een stevige partij daarin mee. Hij aarzelde niet om de minister te bezoeken om voor het behoud van de speelruimte voor architecten te pleiten en in Geuzenveld kreeg hij de kans zijn gelijk te bewijzen. Echter, het werd een slagveld.
De controverse startte al binnen de muren van het stadhuis: twee diensten probeerden de woonopgave die er na de oorlog lag in goede banen te leiden. Dat ging niet zonder slag of stoot. De Woningdienst – gesteund door de woningcontingenten en subsidieregelingen van het Rijk – ging voortvarend te werk en de dienst Stadsontwikkeling – onder leiding van Van Eesteren – voelde zich in de vaart van de bouwwoede soms buitenspel gezet. Met name door de verwaterde opzet van Slotervaart waren de verhoudingen op scherp komen te staan. Daarom werd voor de wijk Geuzenveld voor een andere aanpak gekozen. Van Eesteren ontwierp de hoofdopzet en 6 architecten van naam – waaronder Van Tijen – mochten de wijken invullen.
Deze architecten werden aangezocht door de Woningdienst en kregen – ingegeven door de ontevredenheid van de Woningdienst rond de eerdere wijk Slotervaart – de ruimte om de verkaveling te wijzigen. Uiteraard is dat niet naar het zin van Van Eesteren. Een meningenstrijd tussen de Rotterdamse en de Amsterdamse aanpak was onvermijdelijk. Van Tijen (voorstander van menging van woonvormen in stempelbouw) en van Eesteren (haken met hoogbouw gescheiden van haken met laagbouw) bereikten uiteindelijk een moeizaam bevochten compromis dankzij de adjudant van Van Tijen: stedenbouwkundige Wissing die als intermediar optrad tussen Van Tijen en Van Eesteren. Van Eesteren kreeg zijn haken en de functiemenging vanuit de wijkgedachte is tot teleurstelling van Van Tijen niet van de grond gekomen. Ook de bijna gesloten hoek is door Van Tijen pas in zijn laatste ontwerpvoorstellen onder druk van Van Eesteren en middels de bemiddeling van Wissing terug te vinden. Van Tijen had een uitgeproken hekel aan inferieure hoekoplossingen en plaatste om die reden gebouwen altijd enigszins uit elkaar.
Ook qua plattegrond heeft Van Tijen niet binnengehaald wat hij wilde bereiken. Diverse plattegronden werden aan de Woningdienst en aan de woningbouwverenigingen voorgelegd, maar uiteindelijk is de keuze voor de standaardwoningen gevallen op “twee overbekende en tallozen malen toegepaste typen, die blijkbaar ‘moeilijk te overtreffen zijn in hun wooneigenschappen en economie.’ Dezelfde plattegrond als het Vlaardingse type in Babberspolder, eveneens toegepast in Delft en Zuidwijk.
Een andere strijd die dwars door het project Geuzenveld zijn sporen heeft getrokken, betrof een landelijke discussie rond de stijgende bouwkosten. Een wethouder in Bussum, dhr. Bouma, wist het voor elkaar te krijgen woningen te ontwerpen waar maar 100 gulden subsidie bij hoefde. In tegenstelling tot de gangbare 600 gulden. Minister In’t Veld daagde vervolgens de sector uit om dit te herhalen. Van Tijen speelde een centrale rol in deze discussie en kreeg van de minister met de Kerngroep waar hij voorzitter van was de mogelijkheid om 5 plannen uit te voeren met een lager kostenniveau. Vervolgens verdeelden de Kerngroepleden onderling de 5 plannen, wat logischerwijze uitmondde in kritiek op Van Tijen: hij had zelf namelijk het plan voor Geuzenveld naar zich toe getrokken. De kritiek verstomde pas toen de 5 kerngroepleden die een plan in opdracht hadden gekregen, beloofden het hele plan Pro Deo te gaan ontwerpen.
Al met al geen prettige start. En het drama werd nog erger. De rationele planvorming en de goedkope bouwwijze – beide specialiteiten van Van Tijen – pakten bij Geuzenveld niet goed uit en Coöperatieve Bouwvereniging Rochdale zag zich geconfronteerd met enorme vertragingen en dito bouwkosten-stijgingen. Uiteindelijk leidde dit tot ingrijpen van de directeur-generaal van de Wederopbouw en Volkshuisvesting in Den Haag. Hij gaf opdracht aan de Nationale Woningraad (NWR) om een onderzoek in te stellen naar de ‘economie van en de redelijke bouwprijs voor het project’. Een vernietigend rapport over Geuzenveld volgde met grote kritiek op de ‘economie en efficiency’ van het plan, ‘beide troetelkinderen van Van Tijen’. ‘Hij zal het zeker als een klap in zijn gezicht hebben ervaren’.
Als nabrander kreeg de Kerngroep ook nog een brief van de secretaris van de Nationale Woningraad waarin hij Van Tijen ervan betichtte zijn positie als voorzitter van de Kerngroep te misbruiken door de architecten tegen de NWR op te zetten.
Samenvattend kunnen we stellen dat Van Tijen veel strijd heeft geleverd rond Geuzenveld en niet zonder kleerscheuren uit de schermutselingen tevoorschijn is gekomen.
Daarbij komt nog dat qua architectuur Van Tijen zelf heeft gesteld dat zijn medewerker Boom als ontwerper hiervoor de complimenten verdient. ‘Van Tijen wijst op de zijns inziens ‘geslaagde architectuur: eenvoudig, zuiver en met grote aandacht voor details.’ Voor Boom was dit de eerste grote woningbouwopdracht en ondanks het tegenvallende project associeerde hij zich in 1955 met Van Tijen en Posno tot een nieuw bureau. Van Tijen – moegestreden met toch al een broze gezondheid – ging zich meer toeleggen op commissie- en advieswerk. En ‘begin jaren zestig buigt hij zich nog eenmaal over een grote uitbreiding met het ontwerp voor de woonwijk Stroinkslanden in Enschede.’ Waarmee zijn omvangrijke oeuvre van een passende afsluiting voorzien wordt.
CONCLUSIE
Over de waarde van Geuzenveld in het oevre van Van Tijen kan verschillend gedacht worden. Enerzijds is het een typisch voorbeeld van de ‘economie en efficiency’ die nodig was om de enorme bouwopgave in de naoorlogse jaren te realiseren. Maar tegelijkertijd is Van Tijen onvoldoende herkenbaar in het eindresultaat omdat zijn standpunten – ondanks harde strijd – nauwelijks terug te vinden zijn in de gerealiseerde plannen.
– de functiemenging vanuit de wijkgedachte is slechts gedeeltelijk waargemaakt
– de strenge haakgedachte van Van Eesteren was niet van Tijen’s voorkeur
– de bijna dichtgezette hoek is pas in de laatste ontwerpvarianten getekend
– de plattegronden zijn van een overbekend en weinig vernieuwend type
– de architectuur is van architect Boom, de medewerker van Van Tijen
Kortom, voor de Stichting ir. W. Van Tijen is dit werk meer een typisch product van het krachtenveld binnen de volkshuisvesting van de jaren zestig dan een prachtig voorbeeld van de kwaliteit van Van Tijen als stedenbouwkundige en architect. De Stichting vraagt zich verder af of het behoud van alle drie de haken vanuit bouwhistorisch oogpunt noodzakelijk is. Helaas zijn vergelijkbare werken in Delft en Vlaardingen qua beeld onherstelbaar gerenoveerd of reeds gesloopt. In die zin zijn de flats in Geuzenveld de laatste in hun soort aan het worden. En dat terwijl juist de flats in Delft en Vlaardingen vanuit bouwhistorisch oogpunt interessanter waren: het RBM-systeem dat als bouwmethode onder al deze plannen lag, is in Amsterdam veel minder zuiver doorgevoerd. Waar Delft en Vlaardingen de sobere prefab-betongevels als uitstraling hadden, is Amsterdam qua schil volledig traditioneel uitgevoerd, met ‘dekkend en vullend metselwerk’ (oftewel klamplagen) als voornaamste gevelmateriaal
ADVIES
Resumerend wil de Stichting het volgende advies neerleggen. Denkend vanuit het stedenbouwkundige karakter van de haak is het behouden van een enkele haak voldoende. Van Tijen had vanuit de wijkgedachte meer functiemenging middels de stempelgedachte als ambitie en dat uitgangspunt is in de drie huidige haken onvoldoende terug te vinden. In het werk van Van Tijen heeft het totaalensemble dan ook geen extra waarde. Vanuit architectonisch oogpunt kan de stichting voor het werk van medewerker Boom enige waardering opbrengen. De Amsterdamse trappen aan de voorgevel (je voelt je grachtengordelbewoner als je ze afdaalt), de fraai zwevende betonnen doosramen in de hoekwinkeltjes en de golfplaatranden van de doorgestorte betonvloeren plus de eenvoudige raamindelingen zijn waardevol. Maar in 3-voud bewaren gaat te ver. Zeker gezien het feit dat de andere twee gemeentelijke monumenten van Van Tijen (de atelierwoningen en het Ida Gerhardhuis) ook merendeels ontworpen zijn door Boom en beter gelukt zijn. Er kan voorzichtig gesteld worden dat het werk van Boom voordeel heeft van het staan in de schaduw van Van Tijen. Het zou interessant zijn om te onderzoeken of Boom op eigen kracht ook zover gekomen was.
Met Van Tijen wordt een periode afgesloten waarin de ingenieurs de opgave van de volkshuisvesting met een dagelijkse zoektocht naar “efficiency en economie” vormgaven. En van Tijen vulde dat vanuit zijn sociale hart aan met het streven naar de wijkgedachte waarin voor iedereen het leven optimaal was. Een stad die dorpsgewijze bewoond wordt.
AANBEVELING
Het is interessant om juist het gedachtegoed van Van Tijen in een eventuele nieuwbouw beter tot zijn recht te laten komen dan onder de leiding van Van Eesteren mogelijk was. De plannen die tot op heden neergelegd zijn, kunnen op dat punt nog aanscherping gebruiken. Want naast slechte hoekoplossingen was Van Tijen ook tegen de galerij als ontsluiting voor woningen waarin gezinnen hun intrek konden nemen. Kinderen horen niet op een galerij te spelen en hebben behoefte aan directer contact met buiten en de straat. Daar stond van Tijen voor en het zou interessant zijn om onder andere op dat punt de plannen die er liggen verder te verbeteren. Zodat zijn gedachtegoed – dat ook in de huidige tijd verassend actueel is – optimaal verder leeft in de nieuw te realiseren woonomgeving.